Op grond van de wet kan een werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Een werknemer maakte melding van door hem veronderstelde misstanden van enkele directe collega’s. De werkgever heeft naar aanleiding van de melding een onderzoek ingesteld en voor wat een van de collega’s betreft geconcludeerd dat de vermoedens ongegrond zijn. De werkrelatie tussen de werknemer en deze collega is door de melding onder druk komen te staan. Volgens de werkgever was verdere samenwerking niet mogelijk. De werkgever heeft daarom de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op basis van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verstoring van de verhouding duurzaam was. De werkgever is tegen de afwijzing van het verzoek in hoger beroep gegaan.
Ook het hof heeft het ontbindingsverzoek afgewezen. Volgens het hof heeft de werkgever te weinig gedaan om de werknemer binnen de organisatie te herplaatsen. De verstoring van de arbeidsrelatie was naar het oordeel van het hof meer te wijten aan de houding van de collega dan aan de werknemer die de melding van veronderstelde misstanden heeft gedaan. De werkgever heeft in het kader van zijn onderzoek de collega op non-actief gesteld en hem verteld van wie de melding afkomstig was. De werkgever heeft weinig concreet onderbouwd welke herplaatsingsinspanningen hij heeft ondernomen.