Toepassing loonkostenvoordeel na overgang onderneming

Het loonkostenvoordeel oudere werknemer is op verzoek van toepassing als een werkgever een werknemer van 56 jaar of ouder in dienst neemt, die voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een sociale verzekeringsuitkering. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure geoordeeld dat het loonkostenvoordeel van toepassing blijft na de overgang van een onderneming. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

In de opvatting van de staatssecretaris ontstaat bij de overgang van een onderneming een nieuwe dienstbetrekking. In die visie heeft de werknemer voorafgaand aan de dienstbetrekking geen recht op een uitkering gehad. Een dergelijke uitleg zou tot gevolg hebben, dat de nieuwe werkgever na een overgang van de onderneming geen recht zou hebben op het loonkostenvoordeel voor de resterende periode van de looptijd van het voordeel, ook al wordt de arbeidsverhouding van de werknemer bij hem van rechtswege en ongewijzigd voortgezet. De Hoge Raad kan dit gevolg niet rijmen met het doel van de loonkostenvoordelen op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein. Volgens de Hoge Raad past het bij het doel van de Wet om het tijdstip van aanvang van de dienstbetrekking te stellen op het tijdstip, waarop wilsovereenstemming voor het aangaan van de dienstbetrekking is ontstaan tussen de werknemer en de werkgever, die de onderneming naderhand heeft overgedragen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2024746, 22/02470 | 23-05-2024

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de gevolgen voor de toepassing van het loonkostenvoordeel bij de overgang van een onderneming.

Iemand met een WW-uitkering trad in dienst bij een eenmanszaak. Het UWV heeft een doelgroepverklaring afgegeven voor de toepassing van het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer. De onderneming is ingebracht in een bv. Als gevolg van de overgang van de onderneming is de dienstbetrekking van rechtswege voortgezet bij de bv. De bv maakt aanspraak op het LKV voor de betreffende werkneemster. Het geschil betrof de vragen of voldaan is aan het uitkeringsvereiste en aan het geldigheidsvereiste. Aan het uitkeringsvereiste is voldaan als de werkneemster in de kalendermaand voorafgaand aan de dienstbetrekking recht had op een WW-uitkering. Het geldigheidsvereiste heeft betrekking op de aan de werkneemster verstrekte doelgroepverklaring.

Eerder in de procedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de bv recht heeft op het LKV. Het moment van indiensttreding bij de eenmanszaak geldt als de aanvang van de dienstbetrekking van de bv. Dat de doelgroepverklaring de eenmanszaak als werkgever vermeldt, doet niet af aan de geldigheid ervan.

De A-G is van mening dat bij de overgang van een onderneming het moment van indiensttreding bij de overdragende werkgever geldt als de aanvang van de dienstbetrekking. Dat betekent dat het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het uitkeringsvereiste. Verder is de A-G van mening dat er onvoldoende grond is voor de opvatting dat bij de overgang van een onderneming de doelgroepverklaring alleen geldig zou zijn voor de overdragende werkgever. Het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het geldigheidsvereiste.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023341, 22/02470 | 23-03-2023