Nadat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer had ontbonden, tekende de werknemer hoger beroep aan. Volgens de kantonrechter hadden beide partijen verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding is daarom afgewezen, net als de door de werkgever verzochte verklaring voor recht dat hij geen transitievergoeding verschuldigd was.
De procedure betrof een vermeende opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer. De werknemer stuurde naar aanleiding van een telefoongesprek met de werkgever een e-mail aan de werkgever. De werkgever reageerde op de e-mail met de mededeling dat hij het ontslag van de werknemer aanvaardde. De werknemer heeft vervolgens meerdere malen aangegeven dat hij geen ontslag heeft genomen. In hoger beroep legt het hof uit, dat vanwege de mogelijk aanzienlijke gevolgen van vrijwillig ontslag een werkgever niet te snel mag aannemen dat een verklaring van een werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van zijn dienstverband. De werkgever dient na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen. Dat betekent in dit geval dat ook als de werkgever uit het telefoongesprek heeft mogen opmaken dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst opzegde, hij daarop terug had moeten komen toen de werknemer direct daarna en herhaalde malen duidelijk aangaf geen ontslag te hebben genomen. Als de werkgever de arbeidsverhouding niet wilde of kon voortzetten, had hij op dat moment moeten uitwijken naar de geëigende procedures om tot een einde van het dienstverband te komen. Het hof merkte de handelwijze van de werkgever rond de vermeende ontslagname als ernstig verwijtbaar aan. Dat had tot gevolg dat de werkgever een billijke vergoeding aan de werknemer moest betalen.
Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding hield het hof geen rekening met inkomensschade van de werknemer. De werknemer had voorafgaand aan het ontslag verwijtbaar gehandeld waardoor spanningen tussen werkgever en werknemer waren ontstaan, die naar verwachting op korte termijn tot een ontslagprocedure zouden hebben geleid.
Het hof is van oordeel dat een billijke vergoeding van € 10.000 bruto passend is in deze situatie.